Wiam al-Zabari in Utrecht. Fotografie: Maria Makridis. Tekst: Naftalie Vader.

Fri

6

Sep

|

De Vijf-en-een-halve Vraag aan: Wiam al-Zabari

Vijf-en-een-halve Vraag is een doorlopende serie interviews van Studio Camera. Audiovisuele en lens-based makers uit de regio Utrecht beantwoorden vijf vragen over hun makerschap en mogen een doorgeefvraag formuleren voor de geïnterviewde na hen. De makers worden gefotografeerd op een inspirerende plek in de regio Utrecht.

Wiam al-Zabari is de eerste Utrechtse maker die in deze serie wordt geïnterviewd. Zijn leven is met Utrecht vervlochten. Hij kwam als kind naar Utrecht toen hij zijn gezin vluchtte uit Irak. Met een omweg via de dans en bedrijfseconomie vond hij zijn roeping als maker in de film. In 2023 won hij met Mijn vader, Nour en ik het Gouden Kalf voor beste korte documentaire, hoewel hij voorheen volledig op fictie gericht was. Zo veelzijdig als Wiam is in het medium waarmee hij werkt, zo gefocust is hij in zijn thematiek. 

Wiam is gefotografeerd op de HKU. Hij werkt hier nu als docent en studeerde hier in 2008 af. Het is de plek waar zijn kunstenaarschap ontstond. Het begon toen een vriend visuals wilde maken bij een dansshow. De vriend studeerde aan de HKU en nam Wiam mee. Een docent van de HKU, Paul van de Wildenberg, zag potentie in hem en vroeg of hij niet “iets met filmmaken” wilde doen. Terugkijkend beseft Wiam hoe bepalende dit moment voor hem was. Op dat moment ontdekte hij dat film niet alleen zijn passie, maar ook zijn carrière kon zijn.

Het is een zonnige dag als ik naar mijn afspraak met Wiam fiets. Bij de locatie zie ik hem mij al tegemoet rijden. Als we eenmaal zitten, bestelt hij een espresso. De rest van de tijd neemt hij mij mee in zijn verhaal en ben ik onder de indruk van de diepgang waarmee hij het leven benadert. Hij is een man zonder pretenties die met grote zorgvuldigheid zijn woorden kiest. Als maker maakt hij een fascinerende groei door van een maker van meer introspectief, gesloten werk, naar werk dat vanuit kwetsbaarheid en openheid de verbinding zoekt. 


1. Wat betekent Utrecht voor jou als maker?

"Utrecht betekent enorm veel voor mij. Het is de stad waar ik opgroeide en waar mijn leven en werk diep geworteld zijn. Na mijn aankomst in Nederland woonden we in Kanaleneiland, waar ik mijn jeugd doorbracht. In die tijd ben ik echt geïntegreerd in Nederland, vooral door te voetballen met een gemêleerde groep Turkse en Marokkaanse jongens. Utrecht is ook de plek waar ik begon met dansen, wat me nog meer verbond met de stad en haar cultuur.


Mijn band met Utrecht is verweven met mijn persoonlijke leven. Hier ontmoette ik mijn vrouw, groeien mijn kinderen op, en werkt mijn familie. De stad heeft een levendige Marokkaanse, Turkse en Arabische gemeenschap, die mijn integratie in Nederland vergemakkelijkte. De kansen die Utrecht me bood, zoals de U-pas waarmee ik naar de film kon en mijn vroege betrokkenheid bij het Nederlands Filmfestival, hebben me gevormd als maker. Utrecht voelt als een fijne middenweg, een plek waar verschillende culturen en invloeden samenkomen. Die mooie mix zorgt ervoor dat ik me thuis voel.”


2. Hoe kijk je terug op je beginfase als maker?

“Mijn filmmakerschap is echt op de HKU begonnen. Ik was daarvoor ook wel altijd aan het maken en mijn kunstenaarschap aan het ontdekken, maar ik had nooit gedacht dat het mijn werk kon zijn. Ik zat op een opleiding waar ik mijn vader blij mee wilde maken: bedrijfseconomie. Helemaal niet gelukkig. Toen een docent aan de HKU, Paul van de Wildenberg mij op het idee bracht dat ik filmmaker kon zijn, vond ik dat een mooi moment om te switchen. Tijdens de studie moedigden ze mij ook aan om het op mijn manier te doen, vooral omdat ik met dans bezig was en aan het experimenteren. De HKU is ook een kunstacademie waar je gewoon lekker mag ontdekken en spelen. Voor mij werkte dat heel goed, die zelfontdekking. 

Na de academie kreeg ik ook veel mogelijkheden, lof en steun van mijn docenten. Toen ik naar buiten ging met een portfolio dat niet goed te plaatsen was, niet bij de commerciële wereld en ook niet bij de filmfondsen, was dat een uitdaging. Ik heb eerst nog twee korte films met mijn eigen geld gemaakt om te laten zien wat ik kon. Mensen willen iets zien. Met die films kon ik laten zien dat ik met acteurs kon werken en een script kon schrijven. Je moet lawaai maken en kijken of je ergens een nominatie of een prijsje kan winnen. 

“De filmwereld is wel echt een hele witte wereld waarin je terechtkomt. Ik moest hard werken langs blinde vlekken en dat zorgde ervoor dat ik erbij wilde horen, dat ik soms mijn eigen identiteit wat heb teruggehouden om me aan te passen.” 

Daarna belandde ik in het traject kort, middellang, lang wat vanuit de filmwereld is ontwikkeld. Dus ik heb een NTR kort mogen maken en daarna een middellange fictiefilm van 50 minuten. Het was eigenlijk, als ik het me goed herinner, best organisch. Ik heb altijd wel gebruik gemaakt van mijn eigen positie als migrant, nieuwkomer, vluchteling. Dat was ook maatschappelijk relevant. Mijn witte klasgenoten zeiden tegen mij: jij hebt tenminste een verhaal te vertellen. Dat ik dacht: o ja, dat is wel een sterk punt. Aan de ene kant behoor je tot een soort van minderheid, maar aan de andere kant vertel je ook een verhaal waar heel veel mensen benieuwd naar zijn.

De filmwereld is wel echt een hele witte wereld waarin je terechtkomt. Ik moest hard werken langs blinde vlekken en dat zorgde ervoor dat ik erbij wilde horen, dat ik soms mijn eigen identiteit wat heb teruggehouden om me aan te passen. Dat blijft uitdagend, maar gelukkig heeft de HKU nu een steeds grotere naam in de filmwereld. Toen ik afstudeerde, was er nog een verschil: studenten van de filmacademie hadden vaak een streepje voor, omdat ze volgens een bepaald format werkten. Ik moest heel erg wennen aan de manieren van synopsis regievisies schrijven. De producenten en de consulenten van het Filmfonds komen ook bij de filmacademie gastlessen geven. Ze komen vaak zelf van die opleiding en kennen de hele traditie.”


3. Welk werk dat je gemaakt hebt betekent voor jou het meeste en kun je iets vertellen over het maakproces?

“Ik denk dat mijn laatste film, mijn documentaire, eigenlijk een soort van combinatie is geweest van alles wat ik al mijn hele leven aan het onderzoeken was. Hoewel ik me eerst altijd op fictie heb gericht. Ik raakte in gesprek met een oud-klasgenoot over mijn worstelingen als jonge vader en de vluchtelingenproblematiek, dat leidde tot het idee om thuis te gaan filmen. Dat resulteerde uiteindelijk in mijn documentaire.


De film bracht oude trauma’s naar boven. Ik ontdekte zoveel informatie, ontdekte allerlei trauma’s. Die verhalen raakten mij zo dat ik in een soort traumaverwerking terecht kwam. We zijn ook een paar keer gestopt met filmen, maar het bleef aan me knagen. Ik wilde de film heel graag maken, maar de film heeft me ook heel onzeker gemaakt over mijn makerschap. Omdat ik steeds maar niet wist hoe ik het moest doen. Versie na versie. Niemand was blij. Dus ik had ook zoiets van: ‘ik moet dit afmaken.’ Waar ik last van had was een soort zwaarte. Boosheid naar mijn vader. Een soort van slachtofferschap, waar ik toen heel erg in zat. Uiteindelijk vond ik de juiste weg toen ik met mijn zoon Nour in gesprek ging. Hij bracht lucht in het verhaal door te vragen over dingen zoals voetbal en wie mijn beste vriend was. Dat veranderde de hele toon van de film, en toen begon het te werken.

In de eerste instantie was mijn werk heel erg naar binnen gekeerd, gericht op wat ik te onderzoeken had en op mijn eigen manier wilde uiten. Maar nu heb ik de kracht van verbinding gezien. Daarom is mijn laatste werk toegankelijker geworden, en dat zie ik terug in de reacties van de afgelopen twee jaar. Het geeft me een prettig gevoel om te verbinden, om het gesprek aan te gaan, en dat mijn werk ook over de ander mag gaan. Dit laatste werk brengt veel bij elkaar en markeert een nieuw hoofdstuk in mijn makerschap.”


4. Wat is het meest interessante werk dat je (nog) niet hebt gemaakt?

“Ik ben nu bezig met twee uitdagende projecten. Eén daarvan is een vervolg op mijn laatste documentaire, maar deze keer met focus op mijn dochter en de moederlijn in onze familie. Het opgroeien van een dochter, vooral in een Arabisch gezin in Nederland, vind ik ontzettend spannend. Hoe voed je als Arabier een dochter op die in het Nederlandse, Westerse leven staat? Door mijn werk met veel jonge Arabische maaksters heb ik enorm veel inzicht gekregen in de verschillen tussen hoe dochters en zonen worden opgevoed, en hoe vaders naar hun dochters kijken. Dat kan soms beklemmend zijn. Dit heeft ook gesprekken met mijn zusje op gang gebracht, waarin ik ontdekte dat zij onze jeugd heel anders heeft beleefd dan ik, iets wat ik totaal niet had gezien. Het gaat ook over een bepaald soort patriarchaat in de Arabische wereld dat ik wil aankaarten.

“Het is vreemd om te merken dat je zo'n blinde vlek kunt hebben naar andere minderheden. Terwijl je het zelf hebt meegemaakt om buitengesloten te worden, maar in een ander aspect van het leven. Dat vind ik zo confronterend aan mezelf en naar de samenleving toe.”

Het tweede project waar ik aan werk, is ontstaan na de laatste verkiezingen, omdat ik toen wel verharde. Ik voel me echt onveilig, nog steeds niet, en niet welkom in Nederland. Alsof ik teveel ben en weg moet. In alle slapeloze nachten ben ik op een gegeven moment op zoek gegaan naar: wie stemt er nou eigenlijk PVV? Wie zijn dat nou, die mensen? Toen ontdekte ik een groep mensen die te maken hebben met intergenerationele armoede. Die term kende ik niet. Ik schaam me daarvoor; ik dacht dat armoede niet bestond in Nederland. Net zoals veel mensen ontkennen dat racisme bestaat in Nederland. Ik heb zelf ook nooit armoede gekend. Mijn vader komt uit een arm gezin, maar die heeft zich omhoog gewerkt. Ik ben met veel geld opgegroeid; in Irak waren we miljonairs. Hier in Nederland waren we als vluchtelingen wel arm, maar mijn moeder heeft zich hier omhoog gewerkt. Het is vreemd om te merken dat je zo'n blinde vlek kunt hebben naar andere minderheden. Terwijl je zelf hebt meegemaakt hoe het is om buitengesloten te worden, maar dan in een ander aspect van het leven. Op een bepaald moment besefte ik dat grapjes als “We moeten die PVV-stemmers op een raket zetten,” hetzelfde zijn als “Ga terug naar je eigen land.” 

Ik ben dus op zoek gegaan naar die mensen die PVV stemden en belandde in Noordoost-Groningen, in Pekela, waar mensen al generaties lang te maken hebben met armoede. Deze mensen worden heel erg tekort gedaan door de overheid, door het randstedelijke, terwijl het mensen zijn die hard werken en niet zeuren. Ze zien dat nieuwkomers om de hoek, in Ter Apel, allerlei goodwill krijgen vanuit de samenleving. Zij mogen hun verhaal vertellen, zij krijgen aandacht, spullen, dus die nieuwkomers die hebben het beter. En wat gebeurt er dan? Dan worden die mensen boos op die nieuwkomers. Dat snap ik ook heel goed en dat heeft mij enorm verzacht. Ik snap dat deze mensen boos zijn. Ik ben nu anderhalf jaar bezig om onderzoek te doen en met die mensen te praten, maar ik kom niet binnen. Ze zijn heel boos op mij en dat snap ik ook, maar ik wil toch de verbinding aangaan en ik wil sorry zeggen voor het kapen van het verhaal. Ik wil hun verhaal vertellen, maar ook mijn eigen vooroordelen daarin meenemen en kijken of ik die kan loslaten. En of zij ook hun vooroordelen kunnen loslaten en of we daarin dan een verbinding kunnen maken. Het is een soort monster, een soort spook, dat leeft in de samenleving. Ik hoop dat als we het in de ogen mogen aankijken dat er dan veel meer begrip is. Die verharding is niet goed, niet naar hen en niet naar mezelf. Dat houdt me wakker ’s nachts. Ik gun het mezelf en de samenleving. Het is zo’n noodzakelijk, waardevol gesprek. Gun ons dat gesprek.”


5. Heb je ooit overwogen te stoppen als maker?

“Absoluut. Vooral met mijn laatste project, Mijn vader, Nour en ik. Ik heb meermaals overwogen te stoppen. Het proces met de editor was zwaar. Hij vroeg me, ‘Wiam, wat wil je nou?’ Door mijn ongeduld en vragen van omroepen en producenten als, ‘Wiam, gaat dit ooit nog komen?’ begon ik te twijfelen. Ik dacht, laat maar. Het drukte enorm op me. Ik kan dit gewoon niet. Het is niet mijn ding. Dus absoluut overwogen om te stoppen.

Wat het ook is: ik geniet niet per se van het maken. Ik zie soms foto's van mijn vrienden, collega's die dan helemaal blij op sets staan en zo. Voor mij is dat anders. Het is niet iets waar ik van geniet, het is gewoon iets wat ik heel belangrijk vind. Het helpt me om te dealen met de wereld, om verbindingen aan te gaan, en om mijn grote behoefte aan gezien en gehoord worden te vervullen. Het is een manier van representatie voor mezelf en mijn medemensen. Dus, hoewel ik niet altijd geniet, weet ik dat het belangrijk voor me is om dit te doen. 

Daarom dacht ik in eerste instantie ook: ‘Ik moet dit gewoon afmaken, al is het een zesje.’ Maar toen de reacties binnenkwamen, de nominaties, en de reacties van mijn familie tijdens de première, overdonderde dat me enorm. Het hoogtepunt was natuurlijk het winnen van een Gouden Kalf en de Dutch Directors Guild Award, voorgedragen door mijn collega’s. Het grootste compliment was echter dat mijn vader me nu belt met de knuffel die ik al heel lang zocht. Hij heeft altijd gezegd dat film maken mijn hobby was, maar nu heeft hij er enorm veel respect voor. De film heeft ook veel betekend in AZC’s, waar we vertoningen en gesprekken organiseerden. Mensen vertelden me dat ze nu gesprekken aangingen met hun kinderen en zich eindelijk gezien en gehoord voelden in dit land. Dat heeft me echt doen beseffen hoe krachtig verhalen kunnen zijn.” 

Doorgeefvraag: welke vraag zou jij aan andere makers in Utrecht willen stellen?

“Eén van de dingen die ik mis, zowel landelijk als in Utrecht, is een platform voor makers van kleur. Hoe kunnen we, zonder politiek of activistisch te zijn, toch verhalen vertellen die te maken hebben met kleur en nieuwkomerschap? Hoe kunnen we deze verhalen gebruiken om de representatie van kleine kinderen die in andere landen zijn opgegroeid, te verbeteren? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze stemmen gehoord worden?”

Wiam al-Zabari
Meer events?